donderdag 24 september 2009

Leiden moet leren concurreren

Eén van mijn (weinige) favoriete managementboeken is 'Een echte professional' van David Maister. Ik moest aan zijn werk denken toen ik een vergadering bijwoonde over het Programma Binnenstad van de gemeente Leiden. Dat programma bevat vele acties die gedaan moeten worden om de Leidse binnenstad te ontwikkelen. Wat mij telkens weer opvalt, is dat de meeste energie uitgaat naar de oude binnenstad, het Aalmarkt- en winkelgebied en naar het Stationsgebied. Dat is op zich niet vreemd, maar het is niet genoeg. Het is in mijn ogen namelijk niet ontwikkelen, maar eerder achterstallig onderhoud wegwerken en vervolgens bijhouden.


Ingehaald
De kern van David Maisters werk is dat een echte (succesvolle) professional zich voortdurend ontwikkelt. Hij spendeert een ruim percentage van zijn tijd aan niet-declarabele uren, dus aan onbetaalde uren die hij voor zichzelf maakt, en niet voor klanten. Zélfs als je op zich voldoende klanten hebt om 100% declarabel te zijn, móet je jezelf verplichten om onbetaald uren in je eigen ontwikkeling te steken. Anders ben je een tijdje zeer winstgevend, maar wordt je op langere termijn links en rechts ingehaald omdat je vakkennis langzaam maar zeker verslijt.

Hygiëne versus investeringen
Maister maakt onderscheid tussen twee typen niet-betaalde uren: 'hygiëne' en 'investeringsuren'. Met 'hygiëne' bedoelt hij uren die je minimaal moet maken om je bedrijf draaiende te houden: facturen opstellen, administratie bijwerken etc. Noodzakelijke uren, maar ze helpen je niet verder. Ze maken je niet beter dan je concurrent-professional.

En dan zijn er de 'investeringsuren'. Maister verplicht zijn medewerkers om een minimum aantal investeringsuren te maken. Dat zijn de uren waarin je je vakliteratuur leest, artikelen schrijft, congressen bezoekt, nieuwe producten en diensten verzint etc. Ik vind dat de gemeente Leiden ook een (betere) balans zou moeten afspreken tussen 'hygiëne' en 'investeringen'.

Concurrentievoordeel
Onder hygiëne versta ik alles dat minimaal nodig is om een stad op een acceptabel niveau te laten functioneren. Het Aalmarktplan hoort daarbij, het wegwerken van achterstallig onderhoud, het verbeteren van de openbare ruimte met extra (fiets)parkeerplaatsen, de boompjes langs de Breestraat etc. Absoluut nodig, deze acties. Maar ze zouden niet het einddoel moeten zijn.

Want: als we er over een paar jaar in geslaagd zijn om die oude binnenstad helemaal op te poetsen, dan zullen we erachter komen dat we dan op het niveau zitten van Haarlem, Gouda, Delft, Dordrecht, Amsterdam, Den Haag, Deventer, Zwolle, Den Bosch, Breda, Gent, Brugge etc. etc. Wil je echt gaan concurreren met die steden met dezelfde mooie historische kern, dan zul je moeten gaan investeren. Niet alleen (achterstallig) onderhoud doen aan je binnenstad, maar nu al de eerste acties ontplooien om je zo te ontwikkelen dat je concurrentievoordeel opbouwt en vasthoudt.

Budget en tijd voor Quartier Leyden
Daarom moeten we, hoe hoog de nood ook lijkt op het gebied van 'hygiëne', toch nú al een budget afspreken in tijd en geld om te besteden aan acties die de stad écht verder helpen. En dan denk ik in de eerste plaats aan het ontwikkelen van het Quartier Leyden. Bijvoorbeeld door er eens naar te laten kijken door een stedenbouwkundige van internationale naam en faam. En door nú veel intensiever samen te werken met investeerders als Portaal en de eigenaren van De Meelfabriek.

De meeste steden in het rijtje van Haarlem tot Brugge hebben een prachtige oude binnenstad. Daarmee onderscheiden we ons niet in de toekomst. Maar bijna geen enkele stad voegt daar een nieuw en dynamisch gebied aan toe. Quartier Leyden bepaalt of we over een jaar of tien/vijftien écht succesvol zullen zijn als stad. Bomen langs de Breestraat niet, hoe nodig of nuttig ze op de korte termijn ook zijn.

Eigenlijk moet Leiden leren concurreren.

Geen opmerkingen: